Mgr. Roger Gryson

Zesde zondag van Pasen: zondag van de Blindgeborene

Lezing uit de Handelingen der Apostelen 16,16-34

Onderweg naar die gebedsplaats kwam er eens een slavin op ons af die een helderziende geest had en met haar waarzeggerij voor haar eigenaren veel geld verdiende. Zij liep Paulus en ons achterna en schreeuwde aldoor: `Deze mensen zijn dienaren van de allerhoogste God. Ze verkondigen u de weg naar de redding.' Dat deed ze vele dagen achtereen. Toen het Paulus te veel werd, draaide hij zich om en zei tegen de geest: `In naam van Jezus Christus beveel ik je uit haar weg te gaan.' Op dat ogenblik ging hij weg. Toen haar eigenaren hun hoop op inkomsten vervlogen zagen, grepen ze Paulus en Silas vast en sleurden hen naar het stadsbestuur op het plein; ze brachten hen voor de pretoren en zeiden: `Deze mensen brengen onrust in onze stad. Het zijn Joden en ze verkondigen zeden en gewoonten die wij als Romeinen niet mogen overnemen of volgen.' Ook het volk keerde zich tegen hen en de pretoren rukten hun de kleren van het lijf en lieten hen met stokken afranselen. Toen men hun een flink aantal slagen had toegediend, zetten ze hen in de gevangenis, en ze gaven de cipier het bevel om hen streng te bewaken. Op dit bevel zette hij hen in de binnenste kerker en sloot hun voeten in het blok.

Rond middernacht zongen Paulus en Silas hun gebeden voor God, terwijl de gevangenen toeluisterden. Plotseling deed zich een zo zware aardschok voor dat de fundamenten van de gevangenis schudden. Meteen gingen alle deuren open en sprongen bij iedereen de boeien los. De cipier schoot wakker en toen hij de deuren van de gevangenis open zag staan, trok hij zijn zwaard en wilde hij zelfmoord plegen, omdat hij dacht dat de gevangenen ontsnapt waren. Maar Paulus schreeuwde: `Doe uzelf geen kwaad, we zijn er nog allemaal!' Hij vroeg om licht, rende naar binnen en viel bevend voor Paulus en Silas neer; daarop ging hij met hen naar buiten en zei: `Heren, wat moet ik doen om gered te worden?' Zij antwoordden: `Geloof in de Heer Jezus; dan zult u gered worden, u en al uw huisgenoten.' En ze verkondigden het woord van de Heer aan hem en aan al zijn huisgenoten. Nog op dat uur van de nacht nam hij hen mee om hun wonden te wassen. Meteen daarna liet hij zich met al de zijnen dopen. Hij nam hen mee naar zijn woning en zette hun een maaltijd voor; met al zijn huisgenoten verheugde hij zich omdat hij nu in God geloofde.

Lezing uit het Heilig Evangelie volgens Johannes 9,1-38

In die tijd zag Jezus bij het naar buiten gaan een man die al vanaf zijn geboorte blind was. Zijn leerlingen vroegen Hem: 'Rabbi, waarom is hij blind geboren? Heeft hij dat te wijten aan zijn eigen zonde of aan die van zijn ouders?' Jezus antwoordde: 'Niet aan zijn eigen zonde, en evenmin aan die van zijn ouders. Nee, de daden van God moeten in hem openbaar worden. We moeten de daden van Hem die Mij gezonden heeft, verrichten zolang het dag is; de nacht komt, en dan kan men niet werken. Zolang Ik in de wereld ben, ben Ik het licht van de wereld.' Na deze woorden spuwde Hij op de grond, maakte wat slijk van zand en speeksel en streek dat op de ogen van de blinde. Daarna zei Hij tegen hem: 'Vooruit, ga u wassen in het Siloambad.' (Siloam wil zeggen: gezondene.) De man ging ernaartoe, waste zich en kwam ziende terug. Zijn buren en degenen die hem voordien vaak hadden gezien - hij was namelijk een bedelaar - zeiden: 'Is dat niet de man die altijd zat te bedelen?' 'Inderdaad', zeiden sommigen. 'Welnee,' zeiden anderen, 'maar hij lijkt er wel op.' Maar hijzelf zei: 'Toch wel, ik ben het.' 'Maar wat is er dan met je ogen gebeurd, dat je nu ineens kunt zien?' vroegen ze. Hij antwoordde: 'Een zekere Jezus maakte wat slijk en streek dat op mijn ogen. Toen zei Hij: "Ga nu naar de Siloam om u te wassen.'' Ik ben dus gegaan, en toen ik mij gewassen had, kon ik zien.' 'Waar is die man?' vroegen ze. 'Dat weet ik niet', zei hij. Ze brachten de man die blind geweest was bij de farizeeën. Nu was de dag waarop Jezus slijk had gemaakt en zijn ogen had geopend, een sabbat. Daarom stelden ook de farizeeën hem de vraag hoe het kwam dat hij nu kon zien. Hij antwoordde: 'Hij deed wat slijk op mijn ogen, ik heb me gewassen en nu zie ik.' 'Zo iemand komt niet van God,' oordeelden sommige farizeeën, 'want Hij houdt de sabbat niet.' Anderen merkten op: 'Maar hoe zou een zondaar zulke tekenen kunnen verrichten?' Kortom, er was verdeeldheid onder hen. Ze richtten zich toen opnieuw tot de blinde: 'Wat denk jij ervan? Hij heeft toch je ogen geopend!"Dat Hij een profeet is', antwoordde hij. De Joden wilden niet geloven dat de man die nu kon zien ooit blind was geweest, zolang ze zijn ouders er niet bij geroepen hadden en hun de vraag hadden gesteld: 'Is dit wel degelijk die zoon van u die volgens uw zeggen blind geboren is? Hoe komt het dan dat hij nu kan zien?' De ouders antwoordden: 'We weten dat dit onze zoon is en dat hij blind geboren is. Maar hoe het komt dat hij nu kan zien, dat weten we niet. En wie zijn ogen geopend heeft, dat weten we evenmin. Dat kunt u beter aan hem vragen: hij is oud genoeg, hij kan zelf zijn woord wel doen.' Zijn ouders spraken zo omdat ze bang waren voor de Joden. Want die hadden ondertussen besloten dat iedereen die Jezus als de Messias erkende, uit de synagoge gebannen zou worden. Dat was de reden waarom zijn ouders zeiden: 'Hij is oud genoeg, vraag het maar aan hem.' Toen riepen ze de man die blind was geweest voor een tweede verhoor bij zich: 'Wees nu eens eerlijk voor God! We weten dat die man een zondaar is.' Maar hij antwoordde: 'Of Hij een zondaar is, daar weet ik niets van. Wat ik wel weet, is dat ik eerst blind was en nu kan zien.' 'Wat heeft Hij met je gedaan?' vroegen ze. 'Hoe heeft Hij je ogen geopend?' 'Dat heb ik toch al verteld,' antwoordde hij, 'maar u hebt niet geluisterd. Waarom wilt u het nog eens horen? Wilt u soms ook leerlingen van Hem worden?' Toen werden ze grof en zeiden: 'Jij bent een leerling van Hem, wij zijn leerlingen van Mozes. Wij weten dat God heeft gesproken tot Mozes; maar waar Hij vandaan komt, daar weten we niets van.' Hierop gaf de man ten antwoord: 'Maar is dat nu juist niet merkwaardig, dat mensen als u niet weten waar Hij vandaan komt? En Hij heeft mij nog wel de ogen geopend. Naar zondaars luistert God niet, dat weet toch iedereen. Maar naar iemand die ontzag voor Hem heeft en zijn wil doet, naar zo iemand luistert Hij. Nog nooit heeft men gehoord dat een mens de ogen heeft geopend van iemand die als blinde geboren was. Als die man niet van God kwam, had Hij dat nooit gekund.' Toen voeren ze tegen hem uit: 'Wat? Jij die vanaf je geboorte een en al zonde bent, jij wilt ons de les lezen?' En ze gooiden hem eruit. Jezus hoorde dat ze hem eruit gegooid hadden, en toen Hij hem teruggevonden had, zei Hij: 'Gelooft u in de Mensenzoon?' Hij antwoordde: 'Wie is dat, Heer? Dan zal ik in Hem geloven.' Toen zei Jezus: 'U hebt Hem ontmoet: het is degene die met u spreekt.' 'Heer, ik geloof', zei hij, en hij wierp zich voor Hem neer.

 Broeders en zusters,

Dit verhaal van de blindgeborene is een meesterstukje van vertelkunst. De sympathiekste figuur is de blindgeborene zelf. Die eenvoudige man uit het volk kan model staan voor elke geloofsleerling, die door Jezus uit de duisternis geroepen wordt tot het licht, maar die ook ervaart dat hij daardoor haat opwekt en de vervolging of tenminste de tegenspraak niet kan ontgaan.

Dan zijn er de buren, zij zijn de buitenstaanders, de toeschouwers, de ongelovigen, die daarover praten, maar eigenlijk niet begrijpen waar het om gaat en zich daarbij niet betrokken voelen.

Er zijn ook zijn ouders. Zij zijn het beeld van mensen die geen risico’s willen nemen, die vrezen voor de gevolgen die de geloofsovergave meebrengt, die buiten schot willen blijven: ‘Vraag het hem zelf maar, hij is oud genoeg’.

Tenslotte zijn er nog de farizeeën, zij zijn het contrastbeeld van de blindgeborene. Zij sluiten zich op in een defensieve houding, zij verschansen zich achter hun wet en hun tradities. Daarom kunnen ze niets dan schelden, oordelen en veroordelen. Wat volgens hen niet mag zijn, kan ook niet zijn. Zij willen niet zien wat voor hun ogen staat, en dat is hun zonde.

Men zegt: ‘Liefde maakt blind’, eigenlijk is dat niet waar, liefde ziet dingen die onzichtbaar zijn voor de ogen. Alleen haat maakt echt blind, haat projecteert de duisternis van uw eigen hart op de ander. Met deze blindheid waren de farizeeën geslagen, de haat maakte hen blind, terwijl de blindgeborene zag met het hart. Hij kreeg ook iets zoals een tweede zicht. Door het geloof in Jezus, is de uiterlijke genezing doorgedrongen tot in zijn hart en zo geeft zijn geloof een nieuwe diepte aan zijn leven. Jezus was voor hem het licht geworden, ook als hij niet alles met zijn verstand kon begrijpen of verklaren.

Dit verhaal is een waarschuwing ons niet te gedragen zoals de farizeeën. Wij kennen het leven van Jezus, wij schikken ons naar de tradities van de Kerk, wij beroemen ons op een prachtige christelijke erfenis uit het verleden. Ja, wij weten alles zo goed, maar zien wij ook nu de levende Heer aan het werk in ons leven en in de wereld? Zijn wij niet soms te zelfverzekerd? Zorgen wij ervoor, ons geloof altijd te verdiepen?

Ook aan ons wordt zoals door de eeuwen heen dezelfde vraag gesteld: ‘Gelooft gij in de Mensenzoon?’ Zal dat geloof standhouden, zoals bij de blindgeborene, terwijl zovelen in onze omgeving het laten afweten? Houden wij stand, ook als wij nog niet begrijpen wat ons allemaal overkomt? Laten we vandaag met onze zieke ogen naar Jezus gaan met het gebed van de blindgeborene: ‘Heer, geef dat ik zien kan’. Ik vind het mooi, dat in het Nederlands bédelen en bedélen met dezelfde letters geschreven worden. Bédelen om het licht, zoals die man deed, om dan het licht met anderen te kunnen bedélen, dat doen wij onder deze viering, en dat is onze opgave als christenen. Amen.