Mgr. Roger Gryson

5 februari 2012: Zondag van de Verloren Zoon

Eerste lezing: 1ste Brief van de Apostel Paulus aan de christenen van Korinthe (VI, 12 – 20)

 Broeders en zusters: 'Alles is mij geoorloofd'. Ja, maar niet alles is goed voor mij. 'Alles staat mij vrij'. Ja, maar ik moet mij door niets laten knechten. Het voedsel voor de buik en de buik voor het voedsel!  Goed, en God zal aan allebei een eind maken. Maar het lichaam is er niet voor de ontucht, maar voor de Heer, en de Heer voor het lichaam. God heeft niet alleen de Heer opgewekt uit de dood, Hij zal ook ons doen opstaan door zijn kracht. Gij weet toch dat uw lichamen ledematen zijn van Christus? Zou ik dan wat aan Christus toebehoort wegnemen en aan een deerne geven? Dat nooit! Of weet ge niet dat hij die met een deerne omgang heeft, één lichaam met haar wordt? De Schrift zegt immers: De twee worden één vlees. Maar wie zich met de Heer verenigt, is met Hem één geest.  Onthoudt u van hoererij. Elke andere zonde die een mens bedrijft, gaat buiten het lichaam om, maar de ontuchtige zondigt tegen zijn eigen lichaam. Gij weet het, uw lichaam is een tempel van de heilige Geest, die in u woont, die gij van God hebt ontvangen. Gij zijt niet van uzelf. Gij zijt gekocht en de prijs is betaald.  Eer dan God met uw lichaam.

Evangelie: Lc 15,11-32

De  Heer  vertelde  de  volgende  gelijkenis:  Een  man  had  twee  zoons.  Nu  zei  de  jongste  van  hen  tot  zijn  vader: Vader  geef  mij  het  deel  van  het  bezit  waarop  ik  recht  heb.  En  hij  verdeelde  zijn  vermogen  onder  hen.  Niet  lang daarna  pakte  de  jongste  zoon  alles  bij  elkaar  en  vertrok  naar  een  ver  land.  Daar  verkwistte  hij  zijn  bezit  in  een losbandig  leven.  Toen  hij  alles  opgemaakt  had,  kwam  er  een  verschrikkelijke  hongersnood  over  dat  land  en  hij begon  gebrek  te  lijden.  Nu  ging  hij  in  dienst  bij  een  der  inwoners  van  dat  land,  die  hem  het  veld  instuurde  om varkens  te  hoeden.  En  al  had  hij  graag  zijn  buik  willen  vullen  met  de  schillen  die  de  varkens  aten,  niemand  gaf ze  hem.  Toen  kwam  hij  tot  nadenken  en  zei:  Hoeveel  dagloners  van  mijn  vader  hebben  eten  in  overvloed,  en  ik verga  hier  van  de  honger.  Ik  ga  weer  naar  mijn  vader  en  zal  hem  zeggen:  Vader,  ik  heb  misdaan  tegen  de hemel  en  tegen  u;  ik  ben  niet  meer  waard  uw  zoon  te  heten,  maar  neem  mij  aan  als  een  van  uw  dagloners.  Hij ging  dus  op  weg  naar  zijn  vader.  Zijn  vader  zag  hem  al  in  de  verte  aankomen,  en  hij  werd  door  medelijden bewogen;  hij  snelde  op  hem  toe,  viel  hem  om  de  hals  en  kuste  hem  hartelijk.  Maar  de  zoon  zei  tot  hem:  Vader, ik  heb  misdaan  tegen  de  hemel  en  tegen  u;  ik  ben  niet  meer  waard  uw  zoon  te  heten.  Doch  de  vader  gelastte zijn  knechts:  Haalt  vlug  het  mooiste  kleed  en  trekt  het  hem  aan,  steekt  hem  een  ring  aan  zijn  vinger  en  trekt hem  sandalen  aan.  Haalt  het  gemeste  kalf  en  slacht  het;  laten  we  eten  en  feestvieren,  want  deze  zoon  van  mij was  dood  en  is  weer  levend  geworden,  hij  was  verloren  en  is  teruggevonden.  Ze  begonnen  dus  feest  te  vieren. Intussen  was  zijn  oudste  zoon  op  het  land.  Toen  hij  echter  terugkeerde  en  het  huis  naderde,  hoorde  hij  muziek en  dans.  Hij  riep  een  van  de  knechts  en  vroeg  wat  dat  te  betekenen  had.  Deze  antwoordde:  Uw  broer  is thuisgekomen  en  uw  vader  heeft  het  gemeste  kalf  laten  slachten,  omdat  hij  hem  gezond  en  wel  heeft teruggekregen.  Maar  hij  werd  kwaad  en  wilde  niet  naar  binnen.  Toen  zijn  vader  naar  buiten  kwam  en  bij  hem aandrong,  gaf  hij  zijn  vader  ten  antwoord:  Al  zoveel  jaren  dien  ik  u  en  nooit  heb  ik  uw  geboden  overtreden,  toch hebt  gij  mij  nooit  een  bokje  gegeven  om  eens  met  mijn  vrienden  feest  te  vieren.  En  nu  die  zoon  van  u  is gekomen  die  uw  vermogen  heeft  verbrast  met  slechte  vrouwen,  hebt  ge  voor  hem  het  gemeste  kalf  laten slachten.  Toen  antwoordde  de  vader:  Jongen,  jij  bent  altijd  bij  me  en  alles  wat  van  mij  is,  is  ook  van  jou.  Maar er  moet  feest  en  vrolijkheid  zijn,  omdat  die  broer  van  je  dood  was  en  levend  is  geworden,  verloren  was  en  is teruggevonden.

 

Zusters en broeders,

Volgens het evangelie, wordt de parabel van de verloren zoon door Jesus tot de Farizeeën gericht. De Farizeeën zijn mensen die van de Wet van God houden, en die hem scrupuleus eerbiedigen, en wensen dat hij door iedereen zou worden geëerbiedigd. Mensen die het wenselijk achten, dat het volk van Israël zuiver blijft, dat het zijn identiteit niet verliest en dat het trouw aan de traditie van de voorvaders blijft.

De zedenpredikers zijn tevens zeer aangetrokken door wat Jezus zegt, en geshockeerd door wat Jesus doet. Hoe kan hij voor openbare zondaars een goede ontvangst bereiden? Hoe durft hij te gaan eten bij mensen die de Wet niet eerbiedigen, die er zich volledig buiten zetten en die zelfs openlijk tegen de wet ingaan?

Het is aan deze Farizeeën, vertegenwoordigd door de oudste zoon van de parabel, dat dit wonderlijke woord wordt gezegd en dat deze verzekering wordt gegeven: „Mijn kind, jij bent altijd met mij, en alles wat van mij is, is ook van jou“.

Als ik de parabel goed begrepen heb, bevinden wij, trouwe christelijke gelovigen, ondanks onze vele kleine dagelijkse zonden en gebreken, ons eerder langs de kant van de oudste zoon van de geschiedenis als van de jongste. En wat Jesus aan de Farizeeën, voorhoudt over de oudste zoon, dat zegt hij ons eveneens.

Ten eerste horen wij van de vader het antwoord op het verwijt van de oudste zoon : Waarom aanvaardt gij niet samen met uw vader de terugkomst van de verloren zoon te vieren? Zijn we niet onverdraagzaam tegenover onze broers en zusters die niet in alle opzichten onze strengheid op leerstellig gebied delen, voor alles wat niet strikt met het geloof te doen heeft? Eisen wij niet te veel van hen, om hen als broeders te erkennen en ze in onze gemeenschap aan te nemen?

Maar de vader zegt dat niet. Hij laat het alleen maar door zijn houding begrijpen. En misschien denken wij: Heer, zoveel jaren zijn wij trouw aan uw dienst gebleven. Wij hebben altijd geprobeerd aan uw geboden te gehoorzamen. Voor u spannen wij ons alle dagen in. Waar is onze beloning. Wat zal onze beloning zijn?

En de Vader antwoordt ons: Mijn kinderen, als er van beloning sprake is, hebt ge ze reeds, want ge zijt altijd met mij. Ge woont in mijn huis, ge leeft met mij. Alles wat van mijn is, mijn liefde, mijn geduld, mijn licht, mijn vergeving, mijn kracht, wat weet ik nog, dat alles behoort u toe. Het voedsel dat ge nodig hebt, de genade die ge nodig hebt, de kostbare momenten van de liturgische vieringen en de stille kerkgemeenschap waarvan ge geniet, dat alles hebt ge reeds. Zijt ge u daarvan bewust? Want als ge door voortdurend met mij te leven, zo aan mijn aanwezigheid gewoon bent, dat ge niet meer met mij spreekt, dat ge niets meer van mij vraagt of verwacht, wat kan ik dan nog voor u doen?

De oudste zoon is zich niet bewust van zijn geluk. Hij zou van alles beroofd moeten worden, waarvan hij dagelijks geniet, om het te beseffen. Herinneren wij ons op deze zondag de verloren zoon. Dit evangelie wil ons twee dingen zeggen. Wees dankbaar voor wat ge bezit, gij die leeft in het huis van de Vader, en wees gastvrij voor degene die zijn weggegaan en die bewust of onbewust de weg zoeken om daar terug te keren.

Amen.