Mgr. Roger Gryson

25e zondag na Pinksteren

Brief van de apostel Paulus aan de Efesiërs (4,1-7)

Broeders en zusters: Ik, de gevangene in de Heer, vraag u met aandrang : leidt een leven dat beantwoordt aan de roeping die gij van God ontvangen hebt, in alle deemoed en zachtheid, in lankmoedigheid, liefdevol elkaar verdragend. Beijvert u de eenheid des Geestes te behouden door de band van de vrede: één lichaam en één Geest, zoals gij ook geroepen zijt tot een en dezelfde hoop waarvoor Gods roeping borg staat. Eén Heer, één geloof, één doop. Eén God en Vader van allen, die boven allen en met allen en in allen is...    Maar aan ieder van ons afzonderlijk is de genade verleend naar de maat van Christus' gave.

Evangelie: Lucas (10,25-37)

In  die  tijd  trad  een  wetgeleerde  naar  voren  om  Jezus  op  de  proef  te  stellen.  Hij  zeide:  Meester,  wat  moet  ik doen  om  het  eeuwig  leven  te  verwerven?  Hij  sprak  tot  hem:  Wat  staat  er  geschreven  in  de  Wet?  Wat  leest  ge daar?  Hij  gaf  ten  antwoord:  Gij  zult  de  Heer  uw  God  beminnen  met  geheel  uw  hart  en  met  geheel  uw  ziel,  met al  uw  krachten  en  geheel  uw  verstand;  en  uw  naaste  gelijk  uzelf.  Jezus  zei:  Uw  antwoord  is  juist,  doe  dat  en  ge zult  leven.  Maar  omdat  hij  zijn  vraag  wilde  verantwoorden,  sprak  hij  tot  Jezus:  En  wie  is  dan  mijn  naaste?  Nu nam  Jezus  weer  het  woord  en  zei:  Eens  viel  iemand,  die  op  weg  was  van  Jeruzalem  naar  Jericho,  in  handen van  rovers.  Ze  plunderden  en  mishandelden  hem  en  toen  zij  aftrokken  lieten  zij  hem  half  dood  liggen.  Bij  toeval kwam  er  juist  een  priester  langs  die  weg;  hij  zag  hem  wel,  maar  liep  in  een  boog  om  hem  heen.  Zo  deed  ook een  leviet:  hij  kwam  daar  langs,  zag  hem,  maar  liep  in  een  boog  om  hem  heen.  Toen  kwam  een  Samaritaan die  op  reis  was,  bij  hem;  hij  zag  hem  en  kreeg  medelijden;  hij  trad  op  hem  toe,  goot  olie  en  wijn  op  zijn  wonden en  verbond  ze;  daarna  tilde  hij  hem  op  zijn  eigen  rijdier,  bracht  hem  naar  een  herberg  en  zorgde  voor  hem.  De volgende  morgen  haalde  hij  twee  denariën  te  voorschijn,  gaf  ze  aan  de  waard  en  zei:  Zorg  voor  hem,  en  wat  ge meer  mocht  besteden,  zal  ik  u  bij  mijn  terugkomst  vergoeden.  Wie  van  deze  drie  lijkt  u  de  naaste  te  zijn  van  de man  die  in  de  handen  van  de  rovers  gevallen  is?  Hij  antwoordde:  Die hem barmhartigheid betoond heeft.  En Jezus sprak: Ga dan en doet gij evenzo.

Broeders en zusters,

De Apostolische geloofsbelijdenis voegt aan de belijdenis over de ene katholieke Kerk toe: «Ik geloof in de gemeenschap van de heiligen». De oorspronkelijke betekenis van deze zin is niet wat u waarschijnlijk spontaan denkt. Het laatste woord is in de oude talen dubbelzinnig; het kan betekenen zowel wat heilig is als wie heilig is. En de oorspronkelijke betekenis is: de Kerk is de gemeenschap met het heilige, zij bestaat dank zij het gemeenschappelijk delen in het geloof in het Evangelie, het delen in het lichaam en bloed van Jezus Christus en de deelneming in de nood van de broeders. De kerk wordt werkelijkheid, door het woord van God, door de sacramenten en door de broederlijke liefde.

Door het gemeenschappelijk delen in het heilige worden wij onderling samengevoegd tot de gemeenschap der heiligen, volk van God, lichaam van Christus, tempel van de Heilige Geest. Door Jezus Christus, in de Heilige Geest, worden wij verenigd tot een onderlinge gemeenschap waartoe niet alleen de nu levende gelovigen, maar de rechtvaardigen van alle tijden behoren. Zij allen vormen het ene lichaam van Jezus Christus. Dit wordt zeer mooi uitgedrukt doordat in de byzantijnse ritus, na de heilige communie, de kleine stukjes brood die op de diskos, naast het Lam, de heiligen in de hemel en de levende en gestorvene gelovigen vertegenwoordigen, in de kelk samen gemengd worden met wat overblijft van het kostbaar bloed van Christus.

Het meest intensief krijgt onze eenheid met de hemelse Kerk gestalte in de Liturgie, als wij samen met de engelen en de heiligen gemeenschappelijk de lof van Gods heerlijkheid en zijn verlossingswerk vieren. Daarom zijn wij nooit dichter bij onze gestorven verwanten en vrienden dan in de viering van de goddelijke Liturgie. Ik ben er diep van overtuigd, dat de geestelijke banden die wij gedurende ons leven geweven hebben, juist omdat zij geestelijk zijn, niet van lichaam tot lichaam, maar van persoon tot persoon, blijven bestaan met deze personen in het eeuwig leven. En ik ben in 't bijzonder overtuigd dat bisschoppen, priesters en diakens die in dienst van een christelijke gemeenschap geweest zijn, over de dood heen met deze gemeenschap verbonden blijven en voor haar speciaal instaan bij God in de hemel. Ik zie dat gesymboliseerd door het feit dat in de oude kerkhoven van onze dorpen de gestorven pastoors tegen de muur van het koor van hun kerk begraven zijn, om aan te tonen dat zij vanuit de hemel met hun vroegere gemeenschap blijven concelebreren.

Vandaag herdenken wij onze broeder en vriend diaken Attila, die een paar weken geleden is heengegaan. Hij is door God geroepen om de hemelse liturgie te komen meevieren. Jarenlang heeft diaken Attila met onze gemeenschap meegevierd, lang alvorens ik zelf gekomen ben. De laatste keer samen was het met de Paaswake 2012. Attila was een prachtige diaken, diep bewust van de grootheid van het mysterie, dat hem gegeven was te benaderen. Hij sprak niet alleen de gebeden uit; heel zijn lichaam was gebed. Van hem hebben wij door zijn voorbeeld aangeleerd wat hij in zijn richtlijnen voor de diaken schreef. «Het is aan elk van de voorgangers, bisschop, priester, diaken, andere geestelijken of acolieten die een taak vervullen in het heiligdom, om te beleven wat zij met heel hun geest, heel hun ziel en vooral met heel hun hart moeten doen, met deze spirituele intensiteit die in hun wezen vervat ligt. Op deze wijze zal elke pas, elke beweging, elk gebed uitgevoerd zijn in bescheiden nederigheid en intense aanbidding, want de kerk is het huis van God, het heiligdom symboliseert het Heilige van Het Heilige, het altaar staat voor het graf van Christus en de Troon is deze van God zelf. Daar God de mens uit liefde geschapen heeft, is ons einddoel om voor God en met God te leven en hem boven alles lief te hebben.» Tot hiertoe de woorden van Attila. Dit einddoel heeft hij nu bereikt. Voor de kleine intocht bidt de priester met deze woorden. «Meester, Heer onze God, in de hemel hebt gij de engelen voor de dienst van uw majesteit opgesteld. Laat uw engelen onze intocht vergezellen, laat hen samen met ons vieren en uw goedheid verheerlijken». Wij mogen geloven dat de diaken Attila naast Pater Theo zich bij deze engelen voegt, die God telkens naar onze liturgische gemeenschap zendt, om met ons in deze Liturgie zijn goedheid te verheerlijken, want Hem komt toe alle lof, eer en aanbidding, Vader, Zoon en Heilige Geest, nu en altijd en in de eeuwen der eeuwen. Amen.