Diaken Wim Tobé

17e zondag na Pinksteren

Tweede brief van de apostel Paulus aan de Korintiërs (6,16-7,2):  

Broeders en zusters: Gij zijt de tempel van de levende God. God heeft het zelf gezegd:   Ik zal onder hen wonen en met hen omgaan. Ik zal hun God zijn en zij zullen mijn volk zijn.   Daarom, gaat weg en verlaat hen, houdt u ver van hen, zegt de Heer, raakt niets aan wat onrein is. Dan zal Ik u genadig zijn en gij zult voor Mij zonen en dochters zijn, zegt de Heer, de Albeheerser.  Geliefden, zulke beloften zijn ons gedaan; laten wij ons dan zuiveren van elke smet van vlees en geest, en vol ontzag voor God het werk van onze heiliging voltooien.

Evangelie: Mattheus (15,21-28)

In  die  tijd  trok  Jezus  zich  terug  in  de  streek  van  Tyrus  en  Sidon.  Op  een  gegeven  ogenblik  trad  een  Kananese vrouw  uit  dat  gebied  naar  voren,  luid  roepend:  Heb  medelijden  met  mij,  Heer,  Zoon  van  David!  Mijn  dochter  is van  een  duivel  bezeten  en  wordt  verschrikkelijk  gekweld.  Maar  Hij  gaf  haar  in  het  geheel  geen  antwoord.  Toen wendden  zijn  leerlingen  zich  tot  Hem  met  het  verzoek:  Stuur  die  vrouw  toch  weg,  want  ze  blijft  ons  achterna roepen.  Hij  antwoordde:  Ik  ben  alleen  maar  tot  de  verloren  schapen  van  het  huis  van  Israël  gezonden.  Maar  de vrouw  kwam  naderbij,  wierp  zich  voor  zijn  voeten  neer  en  zei:  Heer,  help  mij!  Hij  gaf  haar  ten  antwoord:  Het  is niet  goed  het  brood  dat  voor  de  kinderen  bestemd  is  aan  de  honden  te  geven.  Wel  waar,  Heer,  sprak  zij,  want de  honden  eten  immers  toch  ook  de  kruimels  die  van  de  tafel  van  hun  meesters  vallen.  Daarop  zei  Jezus  haar: Vrouw,  ge  hebt  een  groot  geloof!  Uw  verlangen  wordt  ingewilligd.  En  van  dat  ogenblik  was  haar  dochter genezen.

 

Medechristenen,

Het is vandaag de eerste viering in het nieuwe jaar voor de christenen die de Byzantijnse kalender volgen. Een moment voor nieuwe plannen. Het Evangelie en de 1e lezing zetten ons een spoor uit.

Wat is dat een merkwaardig gedrag van Jezus! Wij weten maar al te goed in onze dagen, dat Jezus gekomen is voor alle mensen. In het Evangelie van dit uur horen we, dat Jezus gekomen is voor de verloren schapen van het huis van Israël. Daarom was Hij op dat moment de grens overgegaan naar het gebied van Tyrus en Sidon (zeg maar in het huidige gebied van Syrië en Libanon).

Daar woonden Joden in den vreemde, enigszins ontworteld aan de eigen gemeenschap, vervreemd geraakt van de eigen religie en ze hadden vaak geen banden meer met de gemeenschap waaruit ze zijn voortgekomen. Jezus weet ze wel te vinden. Iedereen in Israël wist dat daar geloofsgenoten woonden, maar met een lossere band naar hen toe.

De grote profeet in dit verhaal – zoals de evangelist dit beschrijft – is de Kananese vrouw. Zij behoort niet tot het volk van Israël. Een “heidense” in de ogen van velen, een vreemdeling. Maar in haar spreken getuigt zij van het geloof, waarvan anderen al weten, dat zij dat niet zou kunnen hebben. Zij roept Jezus aan: “Heer, Zoon van David”. Dat is een geloofsbelijdenis. De titel “Zoon van David” was voorbehouden aan de Messias, die het volk verwachtte.

De meeste tijdgenoten van Jezus namen deze belijdenis naar Hem toe niet in de mond. Goed, Hij was rabbi, Hij was een bijzondere rabbi. Hij was een rabbi met bijzondere gaven voor genezing en beheersing van de natuurelementen, maar om Hem nu “Zoon van David” te noemen, om in Hem de Messias te herkennen en te belijden, dat ging velen te ver.

Jezus hoort de waarheid van deze vrouw nauwelijks aan en Jezus wil laten geloven, dat Hij aan haar geen boodschap heeft. ”Wel waar, Heer” zegt zij “ook de hondjes eten de brokken die van de tafel van hun baas vallen”.

Nu breekt er iets in Jezus. Nu gaat er bij Jezus een licht op.  Hij hoort haar haar geloof belijden, meer dan menig geloofsgenoot deed. En weer gaat Jezus over de grens. Eerst letterlijk: de grens naar het buitenland, maar nu gaat Hij over de grens van zijn eigen geloof heen. Jezus verkondigt hier, dat Hij – na de geloofsbelijdenis van de vrouw gehoord te hebben – gekomen is voor alle mensen en ook aan haar verricht Hij zijn teken: het is een teken van toekomst, teken van leven.

Maar dit alles  is geen vroom volksverhaal van vroeger. Dit is het woord van vandaag. Zoals het Evangelie niet een verleden tijd is, maar een toekomst inluidt in alle tijden.

Wie is nu vreemd? Wie is bij ons vreemdeling? Wat te denken van hen, die anders geaard zijn:
* Zij, die niet man of vrouw zoals bij de meeste mensen te herkennen is, maar ook een beetje meer vrouw dan man of een beetje meer man dan vrouw in zich dragen?
* Zij die verminkt of gehandicapt zijn?
* Zij die veroordeeld zijn (geweest)? –Hoe ver houden wij hen bij ons vandaan?
* Zij die niet mogen blijven in onze landen, maar ook niet terug kunnen?
* Zij die vreemdeling binnen eigen familie zijn geworden?
* En hoeveel “vreemdelingen” zijn er nog meer……………?

Zijn wij in onze dagen profeet? Zijn wij profeet voor de ander? Maken wij nieuwe mogelijkheden voor anderen open? Durven wij over grenzen  te gaan? Durven wij grenzen te openen?

Wellicht is er nog een lange weg te gaan. Maar het gezegde luidt: vandaag is het begin van een nieuwe toekomst. Misschien is dit ook wel vreemd, maar toch: laat vreemde en bekende, vriend en vijand merken: “Wie je ook ben, je hoort erbij.”

Op deze wijze zijn wij - zoals we in de lezing aan de Korinthiërs hoorden – tempel van God, dwz: aan anderen geven wij onderdak in het leven. Ons zuiveren van elke smet naar lichaam en geest betekent dan ook, dat we geen onnodige drempels opwerpen, die werken als grenzen.

Wellicht een mooie weg in het nieuwe jaar te gaan.

Indien u wenst te reageren op deze homilie, stuur dan een email naar diaken Wim Tobé.