Diaken Wim Tobé

19e zondag na Pinksteren

Tweede brief van de apostel Paulus aan de Christenen van Kortinthe 11,31-12,9

Broeders en zusters: God, de Vader van onze Heer Jezus - gezegend is Hij in eeuwigheid! - weet dat ik niet lieg. Toen ik in Damascus was, liet de stadhouder van koning Arétas de stad bewaken om mij te vangen; en om aan zijn handen te ontsnappen moest ik in een mand worden neergelaten door een venster in de stadsmuur. Moet er geroemd worden? Het dient wel nergens toe, maar dan kom ik tot visioenen en openbaringen van de Heer. Ik ken een mens in Christus, die veertien jaar geleden, in het lichaam of buiten het lichaam, ik weet het niet, God weet het, die mens werd weggerukt naar de derde hemel. Van die mens weet ik dat hij, met het lichaam of zonder het lichaam, ik weet het niet, God weet het, dat hij werd weggerukt naar het paradijs en onzegbare woorden vernam, die geen mens mag uitspreken. Op zo iemand wil ik roemen. Voor mijzelf wil ik alleen roemen op mijn zwakheden. Zou ik werkelijk willen roemen, dan was ik geen dwaas; ik zou immers de waarheid zeggen. Maar daar zie ik van af; ik wil niet dat iemand mij meer toeschrijft dan wat hij van mij kan zien of horen. Ook is er - want anders zouden die buitengewone openbaringen mij verwaand kunnen maken - ook is er een doren in mijn vlees gestoken, als een bode van de satan die mij moet afranselen. Tot drie maal heb ik de Heer aangeroepen, dat hij van mij zou weggaan. Maar Hij antwoordde mij: 'Je hebt genoeg aan mijn genade. Kracht wordt juist in zwakheid volkomen'. Dus zal ik het liefst van alles roemen op mijn zwakheden. Dan zal de kracht van Christus in mij wonen.

Evangelie: Lucas (6,31-36)

De Heer sprak: Zoals ge wilt dat de mensen u behandelen, moet gij het hun doen. Als gij bemint wie u beminnen, wat voor recht op dank hebt gij dan? Ook de zondaars beminnen wie hen liefhebben. Als ge weldoet aan wie u weldaden bewijzen, wat voor recht op dank hebt ge dan? Dat doen de zondaars ook. Als gij leent aan hen van wie ge hoopt terug te krijgen, wat voor recht op dank hebt gij dan? Ook de zondaars lenen aan zondaars, met de bedoeling evenveel terug te krijgen. Neen, bemin uw vijanden, doe goed en leen uit zonder er op te rekenen iets terug te krijgen. Dan zal uw loon groot zijn, dan zult ge kinderen zijn van de Allerhoogste, die immers ook goed is voor de ondankbaren en slechten. Wees barmhartig, zoals uw Vader barmhartig is.

 

Medechristenen,

horen we het goed? “Bemin uw vijanden, doe goed”!

Wat zijn vijanden? Wie zijn vijanden? Officieel staat ter omschrijving:
-        iemand die een ander haat
-        iemand die opzettelijk een ander tracht te benadelen
-        troepen van de staat tegen wie men oorlog voert.

We zullen het woord 'vijand' indien het persoonlijk bedoeld is, niet gemakkelijk in de mond nemen.

Christus neemt het woord vijand wel in de mond. Hij had vijanden. In de evangeliën wordt vaker aangegeven, dat men een mogelijkheid zocht om Hem uit de weg te ruimen. Uiteindelijk lukt dat. En dan horen we Hem uitspreken: “Vader. Vergeef het hun, want ze weten niet wat ze doen”.

– In het dagelijks leven voelen ouders/familie van omgekomen militairen op vredesmissie de tegenpartij als vijand.
– Ouders/familie, vrienden en anderen, die een gezinslid of vriend of bekende door een verkeersongeluk iemand verliezen, voelen de schuldige partij als een vijand aan.
– Buren kunnen zich vijandig opstellen of welke reden dan ook
– In de politiek horen we vijandige opstellingen t.a.v. vluchtelingen en/of immigranten.
– Zulke ervaringen kunnen verbitteren en het leven zuur maken.

Soms verandert dat ons gedrag: we sluiten ons af voor de ander, we lopen er met een boog omheen of we kunnen zelfs iemand dood zwijgen.

Het vijandbegrip in het evangelie is er niet één van oorlogsdenken. In het evangelie wordt met zo'n vijand bedoeld:
een mens aan wie je lijdt,
een mens die zich boven jou verheft,
een mens die zich beter waant dan een ander.

En het kan ons moeite kosten om zo iemand niet op één of andere manier een hak te zetten of tenminste te laten voelen, dat zo iemand ook maar een gewone mens is en niet zoveel verbeelding moet hebben.

Wanneer Christus, dit zou hebben toegepast, dan hadden wij geen bevrijding te vieren en geen verlossing. Immers als ik de medemens, die ik als een vijand beschouw en behandel en daarom tot het einde toe zal tergen en wil haten, zal veel kwaad bloed zetten.

Christus spoort ons aan en zegt: “Doe goed, dan ben je kind van de Allerhoogste, Die immers ook goed is voor ondankbaren en slechten”.

In de epistellezing aan de Corinthiërs schrijft Paulus, dat we juist onze persoonlijke kracht dienen te tonen als we ons zwak voelen. Zwak zijn we als we ons vijandig denken omzetten in daden. Maar waar ons pijn wordt aangedaan en we diep geraakt worden, kunnen we ook tonen, dat we dat kunnen weerstaan. Dat is niet gemakkelijk. Ieder heeft eigen voorbeelden.

Maar het is ook niet onmogelijk. Paulus nodigt ons uit de kracht, die in ons geschapen is, te zoeken en daarmee de ander tegemoet te treden.

In onze zwakheid kunnen we ons sterk tonen. Juist dan zijn we Gods kinderen, beeld van Wie we het leven hebben ontvangen. Zoals ook kinderen beeld zijn van hun ouders, ook al zijn ze ook weer anders.

Dat we die kracht in ons zelf zoeken en mogen vinden ten dienste van onze medemens in Gods Naam.

Indien u wenst te reageren op deze homilie, stuur dan een email naar diaken Wim Tobé.